7 okt. 2022 - 15:36:50 Publicatiedatum: 3 september 2019

[BLOG] Veranderopgave Inburgering, een wet die werkt?

Jacqueline de Maa

Deze dagen wordt de laatste hand gelegd aan de veranderopgave inburgering. Er ligt een concept wetsvoorstel en de verwachting is dat dit (wellicht nog enigszins aangepast na een internetconsultatie) snel ter behandeling naar de Kamer zal gaan. Hartstikke goed dat er een nieuwe wet komt. Met de huidige wet inburgering is het beoogde resultaat niet gehaald, blijkt uit ervaring in het veld en uit beleidsevaluaties van onder andere De Rekenkamer, Significant en de Ombudsman. Maar nu is de vraag natuurlijk: Gaat de nieuwe wet wel werken, en wat zijn de valkuilen in de wet en bij de uitvoering van de wet?

Huidige wet

De huidige wet is gestoeld op de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar en de gedachte dat vrije marktwerking leidt tot een goede prijs/kwaliteitverhouding. Uit onder meer de bovengenoemde onderzoeken blijkt dat dit op een heel aantal punten niet van de grond is gekomen: de inburgering staat te veel op zichzelf en mist samenhang. De eigen verantwoordelijkheid is vooraf niet goed onderbouwd en blijkt voor een grote groep inburgeraars niet realistisch. Er zijn weinig prikkels voor een hoge kwaliteit en maatwerk. De beperkte transparantie op de cursusmarkt belemmert inburgeraars bij het kiezen van een passend traject. De resultaatverplichting, waarbij de inburgeraar zelf verantwoordelijk is om binnen drie jaar succesvol in te burgeren en een boete krijgt wanneer dat niet lukt, schiet zijn doel voorbij. Duale/geïntegreerde trajecten zijn nauwelijks gestimuleerd en er zijn belemmeringen in de toepassing ervan. En er worden veel problemen geconstateerd in de uitvoering. Mensen missen een persoonlijk aanspreekpunt, instanties sturen hen van het kastje naar de muur en wetten en regels staan centraal in plaats van een oplossing.

Aandachtspunten in de veranderopgave inburgering

Uit wetenschappelijk- en beleidsonderzoek blijkt onder meer het belang van: maatwerk, kwaliteit van de docent, taalcontact en interactie, aansluiten bij de nieuwkomer met brede aandacht voor alle leefdomeinen, duale/geïntegreerde trajecten en online leren. In de voorliggende wet wordt deels tegemoetgekomen aan de aandachtspunten die de huidige wet heeft opgeleverd en deze succesfactoren uit onderzoek. Er zijn echter nog factoren in wetgeving en uitvoering die een goed resultaat in de weg kunnen staan.

Brede intake en leerbaarheidstoets

Wat is een passende periode en aanpak om tot een Persoonlijk Inburgeringsplan (PIP) te komen? Dat kan per persoon sterk verschillen. In het nieuwe wetsvoorstel krijgt de inburgeraar na zes weken een PIP met een persoonlijke leerroute, op basis van een brede intake en een onafhankelijke leerbaarheidstoets. Het is zeer de vraag of dat voor iedere inburgeraar goed uit zal pakken. Uit ervaring met leerbaarheidstoetsen, onder andere in de ISK, blijkt dat die bij hoogopgeleide mensen vaak een redelijk betrouwbaar beeld geven, maar bij laagopgeleiden of mensen met weinig of een onderbroken schoolloopbaan vaker niet. Dan blijkt pas na een eerste onderwijsperiode dat mensen moeilijker leren, of juist veel meer bereiken dan gedacht.

Er mag weliswaar een keer geswitcht worden van leerroute, maar beter is het om voor het PIP standaard langer de tijd te nemen voor de keuze van de juiste route. Een eerste periode van onderwijs, gekoppeld aan een verlengde intake zal in veel gevallen een veel betrouwbaarder beeld geven. Het zou goed zijn die optie op te nemen in de wet. Bij inburgeraars van wie snel duidelijk wordt dat hun leerpotentie en ambitie hoog is, kan dan het intaketraject bekort worden. Daarbij moet overigens niet vergeten worden dat ook hoogopgeleiden goed moeten uitzoeken wat er in Nederlands op hun vakgebied en niveau nog mogelijk is.

Schakelen naar mbo-2 via geïntegreerde trajecten

Wat is een effectieve aanpak voor mbo-2’ers? Voor de onderwijsroute worden nu schakeltrajecten voorgesteld, met een eindniveau voor taal van minimaal B1. Dat is logisch bij mbo-4 niveau, hbo en wo. Veel mensen zullen echter uitstromen naar mbo-2 niveau. Ook nu komen veel mensen via inburgering of ISK in het mbo terecht, waarbij het vaak voorkomt dat men via de Entreeopleiding doorstroomt naar een opleiding op mbo-2. Willen we aan deze mensen ook de eis van ‘eerst ten minste B1’ stellen? Een taalschakeltraject tot niveau B1 zal voor veel van hen erg lang duren of niet haalbaar zijn. Terwijl dit niveau sneller en makkelijker haalbaar is met een geïntegreerd/duaal traject in het mbo waarbij de taal geleerd wordt in de context van de beroepsopleiding.

Hoe eerder men instroomt in een beroepsopleiding op niveau 2 waar aandacht is voor taalontwikkelend beroepsonderwijs, hoe groter de kans op een startkwalificatie voor deze groep. Voor de mbo-2-opleidingen is hier nog een wereld te winnen. Wat we nu zien gebeuren is dat de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de taal tot B1 bij het taalschakeltraject wordt gelegd, terwijl daarmee de kans op het behalen van een kwalificatie minder groot wordt. Het is daarom wenselijk dat de wet voorziet in geïntegreerde trajecten als alternatief voor schakeltrajecten voor doorstroom naar mbo-niveau 2. Zie ook Een praktische routegids

Spanningsveld tussen maatwerk, snelheid en boetestructuur

Zoals hierboven aangegeven is maatwerk en aansluiten bij de inburgeraar een belangrijke succesfactor. Soms kunnen mensen heel snel, maar soms is ook meer tijd nodig. Hebben mensen trauma’s te verwerken, moeten ze leren accepteren dat ze hun vak hier niet kunnen uitvoeren omdat het hier heel anders wordt ingevuld, of leidt een langdurig proces tot gezinshereniging tot vertraging. Maatwerk is dan essentieel. Het PIP houdt hier idealiter rekening mee, maar niet alles zal direct zichtbaar zijn. Uit de evaluaties van de huidige wet blijkt ook dat prestatieverplichtingen vaak hun doel voorbijschieten. Tijdslimiet en boetes kunnen voor mensen die echt niet willen zinvolle instrumenten zijn, maar zullen bij een verkeerde inschatting van het leervermogen, (tijdelijke) blokkades, misinterpretaties of andere problemen een averechts effect hebben. Hoewel lastig te verankeren in wetgeving, is het wenselijk dat hier in de wetstekst of memorie van toelichting meer ruimte voor komt. In elk geval lijkt het van belang de monitoring van de inburgeraar intensiever af te dwingen dan het huidige voorstel voor momenten na drie, zes en twaalf maanden.

Oriëntatie op werk en werkervaring opdoen

Oriëntatie op werk en werkervaring opdoen is een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet inburgering. Dat is een prima ontwikkeling, maar een aantal grote kanttekeningen is op zijn plaats:

Niet alle werkervaringsplaatsen helpen alle nieuwkomers vooruit. Een tandarts zal voor zijn beroepsbeeld en Nederlandse werkervaring en taalontwikkeling niet veel baat hebben bij een stage op een klus in de groenvoorziening via het SW-bedrijf. En een potentiële Helpende zorg schiet niet veel op met een werkervaringsplaats in een kippenslachterij. De werk(ervarings)plaatsen moeten dus idealiter afgestemd zijn op de leerdoelen van de inburgeraar. Het zal voor gemeenten lastig zijn steeds genoeg en passende werkervaringsplaatsen te vinden, mede gezien de grote nadruk op het zo snel mogelijk mee laten doen van nieuwkomers. Veel werkgevers kunnen weinig met iemand die de taal niet of nauwelijks spreekt. Massaal onderbrengen in SW-achtige constructies dreigt – dat voldoet dan wel aan de vereisten in de wet, maar alle achterliggende doelen worden er niet mee behaald. Met andere woorden: werkervaring moet aansluiten bij de doelen van het PIP van de inburgeraar.

Het is belangrijk dat er op die werkervaringsplaatsen genoeg contact met Nederlandssprekenden is om naast activering ook gelegenheid te scheppen voor het leren van taal en cultuur. Ook nu doen mensen tijdens de inburgering of vlak daarna werkervaring op; helaas is dat soms uitvoerend werk waar geen gesprek gevoerd wordt (zelfs niet in een andere taal), tekst wordt gelezen of wordt geschreven.

Daarnaast is er tijd nodig om een beeld te krijgen van de Nederlandse arbeidsmarkt en de verschillen met werk in eigen land, moeten mensen de cultuur op de werkvloer leren kennen en de kennis, houding en vaardigheden ontwikkelen om zich daarin succesvol te bewegen. Dat zal, mede afhankelijk van opleidingsniveau en werkervaring in eigen land en van de vluchtervaringen, bij de één gemakkelijker gaan dan bij de ander. Een termijn van achttien maanden kan dan een belemmering zijn om daadwerkelijk een passende ontwikkeling door te maken.

Tot slot moet het inburgeringsonderwijs mensen voorbereiden op (taal)leren op de werkvloer.

Formeel en non-formeel leren

Er is nog een wereld te winnen bij de inzet van vrijwilligers: de afstemming tussen formeel en non-formeel, taalcoaches, de inzet van taalmaatjes op de werkvloer: het rendement kan nog flink worden verhoogd, maar dat vergt ook aandacht voor de kwaliteit en de inzet van de juiste vrijwilligers bij de juiste trajecten. Voor Nederland is dit nader uitgewerkt in het NT2-taalvrijwilligersmodel VIME en Language Volunteers. Ook interessant in dit kader is de inzet van vrijwilligers in het kader van Samen Hier van Justice & Peace. Afdwingen van de inzet van vrijwilligers is uiteraard niet mogelijk in wet- en regelgeving, maar sterke, stimulerende kaders kunnen echter zeker bijdragen aan de implementatie op lokaal niveau.

Een wet die werkt!

Minister Koolmees wil een wet die wel werkt, een mooi streven. Er ligt een basis en hopelijk leiden aanpassingen na de internetconsultatie en/of door de Kamer nog tot aanscherpingen. Hoe dan ook moet er naast een goede wet veel aandacht komen voor de uitvoering.